Recht op uitkeringen ingeval het overlijden op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat plaatsvindt, of ingeval de rechthebbende op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat woont
1. Wanneer een werknemer of zelfstandige, een pensioen- of rentetrekker, of degene die een pensioen of rente heeft aangevraagd, dan wel een gezinslid van één van deze personen op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan van de bevoegde Staat overlijdt, wordt het overlijden geacht te hebben plaatsgevonden op het grondgebied van laatstbedoelde Staat.
2. Het bevoegde orgaan dient de uitkeringen bij overlijden welke krachtens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling verschuldigd zijn, toe te kennen, zelfs indien de rechthebbende op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat woont.
3. De leden 1 en 2 zijn eveneens van toepassing wanneer het overlijden het gevolg is van een arbeidsongeval of een beroepsziekte.